-
1 ясное нёбо
adjgener. een heldere lucht -
2 fresh
adj. vers; net aangekomen; nieuw; fris (wind); fris (water); brutaal2 nieuw ⇒ ander, recent4 zuiver ⇒ helder, levendig5 fris ⇒ koel, nogal koud6 gezond ⇒ fit, levenslustig7 onervaren ⇒ nieuw, groen♦voorbeelden:1 fresh paint! • nat!; pas geverfd!a fresh pot of tea • een pot versgezette theefresh from the oven • zo uit de oven, ovenvers2 a fresh attempt • een nieuwe/hernieuwde pogingthere's been no fresh news of the elections • er is geen recent nieuws over de verkiezingen4 fresh air • frisse/zuivere luchtfresh colours • heldere/frisse kleurenfresh memories • levendige herinneringen7 he is fresh to the job • hij is nieuw/nog groen in het vak8 the young doctor was fresh with the nurses • de jonge dokter kon de verpleegsters niet met rust laten -
3 blue
adj. blauw; verdrietig (slang)--------n. blauw--------v. blauw kleuren; geld verspillenblue1[ bloe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 blauw5 lid/kleur van een conservatieve politieke partij ⇒ 〈 Brits-Engels〉 Tory, conservatief6 〈 Brits-Engels〉student(e) die universiteit vertegenwoordigt in sportwedstrijden tussen Oxford en Cambridge♦voorbeelden:3 into the blue • naar/in het onbekende, in de ruimteout of the blue • plotseling, als een donderslag bij heldere hemel¶ get/win one's blue • gekozen worden als vertegenwoordiger (van Oxford of Cambridge) in sportwedstrijden————————blue2〈bijvoeglijk naamwoord; bluer; blueness〉2 gedeprimeerd ⇒ triest, somber♦voorbeelden:blue blooded • van adellijke afkomstblue cheese • schimmelkaasblue-collar workers • handarbeidersblue helmet • blauwhelmblue with cold • blauw van de kouthings are looking blue • de zaken staan er slecht voor4 blue film/movie • pornofilm, seksfilmwait till one is blue in the face • wachten tot je een ons weegtonce in a blue moon • (hoogst) zelden, zelden of nooitcry/scream/shout blue murder • moord en brand schreeuwen————————blue3〈 werkwoord〉1 blauw kleuren/maken
См. также в других словарях:
Tag — 1. Alen Doach hîsch, äs mäkest hîsch; un Sangtich hîsch, dâd äs hîsch. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 368. 2. All Dag is ken Joarmarkt. (Strelitz.) 3. All Dage is kîn Sonndag (kîn Karkmess, sün kîn Fangeldage). (Oldenburg.) 4. All Doag wat Nîgs … Deutsches Sprichwörter-Lexikon